Morgen over twee weken woensdag, mrt 27 2013 

Morgen over 2 weken word ik verwacht in de ‘Eikenboom’. Ik voel me doorgaans helemaal niet ziek of zelfs maar patiënt, maar zo’n naam maakt dat ik toch een associatie heb met ziekenhuisgangen, mensen op witte klompen en een kamer waar ze dwangbuizen hebben hangen. Al hebben ze me verzekerd van het feit dat er geen dwangbuizen zijn.

Gemengde gevoelens dus. Enerzijds wil ik beginnen, want dan gebeurt er weer iets en bewandel ik – als het goed is – weer een weg die naar verbetering zal leiden. Anderzijds ben ik doodsbang. En dan niet zozeer voor dwangbuizen of nachtelijke geluiden uit andere kamers, maar meer voor het resultaat.
Te vaak heb ik mezelf na (en soms zelfs al tijdens) een behandeling verstrikt gevoeld in het gewenste resultaat, het aan mij beloofde resultaat en het feitelijke resultaat. Te vaak kwamen deze drie namelijk totaal niet met elkaar overeen en te vaak bleek dat volgens de alwetende behandelaar dan mijn eigen schuld.
Inmiddels vecht ik allang niet meer alleen tegen de pijn in mijn lijf en het onvermogen om te bewegen zoals ik zou willen bewegen. Ik vecht ook tegen de artsen en fysiotherapeuten die inmiddels demonen in mijn hoofd zijn geworden. Niemand komt door zijn eigen schuld in een positie zoals waar ik nu in zit, maar na een aantal mislukte pogingen om eruit te komen waarbij de begeleiding hun handen waste in onschuld, ga je dat soms wel geloven.

Bij de ‘Eikenboom’ hebben ze me geen beloftes gedaan. Ze hebben niet gezegd dat ze de pijn weg zullen halen of zelfs maar zullen verminderen. Ze hebben niet gezegd dat zij de weg naar succes voor me weten en ze garanderen niet dat ik hierna mijn leven weer terug heb. Het enige dat ze me bieden is hun hulp, hulp bij het bevechten van de demonen in mijn hoofd. Demonen die het functioneren van mijn lichaam én geest in de weg staan. De demonen die mijn beperkte energie opslurpen zodat ik niet toekom aan wat ik echt belangrijk vind, namelijk leven.

De pijn is echt en waarschijnlijk blijft die pijn bij me. Maar als ik leer hoe ik daarmee om kan gaan, hoe ik kan leven met pijn in plaats van me te laten leven door pijn, dan is er verbetering. Niet door mij gewenst, niet aan mij beloofd en ook nog lang geen feit. Maar dat is het doel en daarmee moet ik het doen.

STOM! zondag, mrt 17 2013 

In navolging van de column van het magazine ‘Linda.’ de zaken en dingen die ik nou STOM vind!

 

Dat ik nooit de column STOM in Linda. mag schrijven.

Mensen die ‘Hij wilt’ schrijven

Therapeuten en instanties die claimen je te willen en gaan helpen maar die vervolgens tegen je zeggen dat je alleen nog maar hoeft te wachten tot je bovenaan de wachtlijst staat.

Dat die overheerlijke chocoladekoeken van LU zo vreselijk in mijn bed kruimelen.

Mensen die na twee dagen rugpijn zeggen dat ze nu precíes begrijpen hoe ik me voel. Mens, ik begrijp zelf niet eens hoe ik me voel!

Dat paarden hun buik zo uitzetten als je ze wilt aansingelen, het is echt fijner en makkelijker voor iedereen als ze dat niet zouden doen.

Mensen die almaar klagen over hun gezondheid maar te beroerd zijn om naar de (huis)arts te gaan. Want stel je voor dat die er wat aan zou kunnen doen.

Het feit dat ik me schuldig voel dat ik nu allemaal stomme dingen over anderen lig op te schrijven.

Mensen die het blijkbaar nodig vinden om in de supermarkt de salami tussen het toiletpapier te leggen.

Vakkenvullers die 1. In de weg staan, 2. Ook niet weten waar alles ligt, 3. Al schreeuwend door de paden hun weekend staan te bespreken.

PIJN


Het gemekker van de Dreamboat omdat hij nieuwe brokjes wil, terwijl er nog brokjes liggen.

De nachtdiensten van Ralf.


Anonieme forummers die vinden dat het best kan om andere forummers te kwetsen, want het is maar internet.

Mensen die van mening veranderen en dan beweren dat ze nooit anders hebben gedacht.


Waarom bloggen? zondag, mrt 10 2013 

Waarom ben je eigenlijk aan het bloggen? Het is allemaal zo persoonlijk en dan ook nog op internet waar zomaar iedereen het kan lezen.

Dat is precies waar ik over na heb gedacht voor ik mijn eerste stukje schreef. Maar nu ik de eerste twee maanden erop heb zitten is dat me niets niet tegengevallen. Want het schrijven helpt mij!
In de eerste plaats doordat ik probeer duidelijkheid te geven aan de mensen die mijn stukjes lezen, wordt de situatie ook voor mij duidelijker. Gedachten zijn immers een vreemd iets, in mijn hoofd is het een onophoudelijke wirwar van ‘gedenk’. Mooie gedachten, minder mooie gedachten, herinneringen, toekomstdromen, toekomstangsten en gepieker houden mij haast 24 uur per dag bezig. Zelfs als ik slaap denk ik in mijn dromen gewoon door. Soms wilde ik wel dat er een knop op zat, net als op de televisie. En nu ben ik klaar met denken, ik zet de knop om en beleef een heerlijk rustige nacht. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Al lijkt het door het schrijven soms wel even rustiger te worden, dan volgt elke gedachte zijn of haar eigen weg en geniet ik van een relatieve stilte. Net zoiets als picknicken langs de snelweg, want helemaal stil is het in mijn hoofd nooit.

De tweede reden waarom ik ging bloggen was omdat ik dacht dat mensen mijn stukjes zouden lezen en ik dus niet meer zo over mezelf zou hoeven praten. Dat is, tot nu toe, echter niet gebleken. Maar dat is ook helemaal niet erg, want vertelde ik eerder tien keer een oppervlakkig verhaaltje, vragen de mensen nu door op wat ik al geschreven heb. Gesprekken gaan veel meer ergens over en buiten dat leert het me dat mijn vrienden bewust met me meedenken en, nog fijner, echt met me meeleven. Oppervlakkige verhaaltjes leiden tot standaard gesprekken, een inkijkje in wat me echt bezighoudt of dwars zit, leidt tot niet verwachte steun en fijne gesprekken. Wat overigens niet betekent dat ik altijd overal antwoord op zal kunnen of willen geven, want sommige dingen zijn gewoon echt van mij. Maar dat de dialoog er is, is het voornaamste.

Ik zal de komende tijd dus nog wel blijven schrijven, gewoon omdat het kan en helpt!

Verhalenwedstrijd zondag, mrt 3 2013 

Ik laat mensen niet gauw mijn verhalen lezen, om te schrijven over mezelf heb ik al heel wat moeten overwinnen, maar dat is maar een heel klein stukje van wat ik doe met mijn liefde voor schrijven.
Onderstaand verhaal schreef ik voor een verhalenwedstrijd. Niet dat ik hoefde te winnen, maar alleen het feit dat een jury met verstand van teksten mijn verhaal misschien zou lezen, maakte dat ik de drempel nam en het instuurde.
Mijn verhaal kwam niet door de voorselectie, die jury met verstand van zaken heeft het dus niet kunnen lezen. Omdat ik toch ergens wel tevreden ben over het verhaal (en dat gebeurt me niet gauw) deel ik het op deze wijze.

Het thema voor de wedstrijd was ‘zwarte bladzijden, gouden randjes’, de invulling daarvan heb ik zelf gekozen. Misschien ga ik het ooit nog wel uitwerken tot een écht verhaal, want het mocht nu maar 500 woorden zijn.
 

Afscheid

Haar weerstand en verdriet waren duidelijk van haar gezicht af te lezen, ik zag het en wist niet wat te zeggen. Ik voelde me vreselijk, want voor een heel groot deel had ze gelijk. Ik had haar gezegd dat ik te vertrouwen was, ik had haar beloofd dat ik oprecht was en ik had haar gevraagd nog één keer  proberen te geloven dat er iemand was die haar wilde helpen.

Met een papieren zakdoekje veegde ze haar tranen  van haar gezicht,  een vast ritueel, al kon ik het vandaag niet goed zien. Voor het eerst had ze haar haren niet in een vlecht gehad, voor het eerst waren haar nagels niet gelakt geweest en haar kleren leken niet met zorg uitgezocht. Ze had verteld dat ze hier voor mij was gekomen, ik had dat immers gevraagd en zij had op dat moment toegezegd er te zullen zijn. Zij kwam altijd haar afspraken na, ook al leken die haarzelf in dit geval in één klap nutteloos geworden. En ondanks dat ze sterk had willen zijn en niet had willen huilen was het vertrouwde ritueel van het spel met een papieren zakdoekje weer snel van start gegaan. Het zakdoekje werd opengevouwen, langs haar ogen gehaald en weer opnieuw gevouwen. Ze speelde ermee, vlocht het tussen haar vingers en onderwijl praatte ze. Soms tijdens onze gesprekken leek het of ze wat ze zei opnieuw beleefde, soms was ze cynisch, maar meestal kwetsbaar, klein en verdrietig. Iedere afspraak had ze gered met één papieren zakdoekje dat ze bleef vouwen en vlechten en dat ondanks de tranen altijd intact bleef.

Deze laatste afspraak had ze vanachter haar haren vaker mijn ogen gezocht, ze had vlugger gepraat. Ze had iets in haar ogen dat ik eerder niet had gezien. Ik dacht dat het haar boosheid en teleurstelling waren geweest. Al zei ze dat ik vooral niet moest denken dat het haar om mij als persoon ging, ik mocht mezelf niet op een voetstuk plaatsen. Het voetstuk waar ik misschien toch had gestaan en waar ik vanaf was gevallen op het moment dat ik aangaf dat ik het fout had gehad in het begin.
Ik had erkend dat ik haar niet kon helpen en had haar doorverwezen, maar voor haar voelde het afgeschoven. Ondanks mijn  voornemen haar niet te laten vertrekken met het rotgevoel waarvan ze me telefonisch al op de hoogte had gebracht, merkte ik dat ik niet echt binnenkwam.
In de laatste vijf minuten liet ze me pas weer toe, toen ik dat zei lachte ze cynisch dat deze dag voor mij dan toch een gouden randje had. Daarna stond ze op en pakte haar jas en tas. Ik kreeg nog een hand, een glimp van haar betraande gezicht en toen sloeg de deur al achter haar dicht.

Maar voor mij was dat gouden randje een zwarte bladzijde. Op weg naar huis is ze, volgens de politie, verongelukt. Uit onze eerdere gesprekken wist ik dat dit háár gouden randje was en niet het mijne.