De afgelopen jaren heb ik me zelden ziek gevoeld. Ik werd het genoemd toen ik in behandeling ging, maar ziek? Dan heb je koorts.

Afgelopen zaterdag had ik geen koorts. Ik voelde me wel ziek, doodziek. En dacht ik wel wat pijn gewend te zijn, de pijn in mijn lijf op een voor mij onbekende plek, maakte me nog ellendiger dan ik me al voelde. Ademen ging moeilijk en er leek wel een olifant op mijn borst en bovenbuik te liggen. En dit keer was het geen roze olifant.
Koud en warm wisselden elkaar af en ten einde raad vroeg ik Ralf dan toch maar de huisartsenpost te bellen. Ik. Die naar de huisarts gaan al weken uit kan stellen en die onbekende artsen domweg vermijdt waar dat maar mogelijk is.

Ik heb een hekel aan artsen en denk eigenlijk altijd dat dit gevoel wederzijds is. Een licht trauma aan al die jaren leuren met mijn pijn. Iedere keer opnieuw uitleggen en verklaren wordt op een gegeven moment verdedigen. En nu durf ik dus eigenlijk niet eens meer naar de dokter. Bang dat ik weer voor gek word verklaard, bang dat ze me weer een aansteller noemen en bang om weer niet gehoord te worden.
Met een vrij weinig voorkomende aandoening als een conversiestoornis komen ze er al gauw achter dat je behandelaren bij de GGZ zitten en dat maakt mijn angst om niet serieus genomen te worden alleen maar groter. Dat heb ik vorig jaar met alle gedoe rond de taxi nog maar weer al te goed mogen ervaren. En ik schaam me niet voor mijn traject en behandelaren, maar ik schaam me soms wel voor mezelf. Ook al weet ik inmiddels dat ik niet fake, ook al heb ik inmiddels ook regelmatig gehoord dat ik geen pieperd ben, ik blijf bang voor de afwijzing door een arts als ik al op mijn zwakst ben.

Bij de huisartsenpost namen ze me serieus. De dame die mij aan de telefoon vroeg zei me dat ze een ambulance ging sturen en vroeg Ralf weer terug  om hem instructies te geven. De ambulance kwam vlot, de broeders waren kundig, zakelijk en vriendelijk. Hoewel ze niet dachten dat het mijn hart was, durfden ze dat ook niet helemaal uit te sluiten. Dus mocht ik mee in de grote gele auto. Da’s niet zo comfortabel als je misschien zou denken, dus ik hoop dat ik het bij dit ene ritje laat in de rest van mijn leven.
Ralf reed achter de ambulance aan en ondertussen nam mijn eigen stress natuurlijk toe. Trillend kwam ik aan op de SEH. Wéér andere mensen, wéér een oordeel over mij. Maar ook hier waren ze vriendelijk. Ik werd ingeschreven, doorgerold en van bedje gewisseld. Mijn dekentjes mocht ik houden, gelukkig. De verpleegster was vriendelijk, de arts oordeelde niet. Niemand stuurde me na tien minuten weg en niemand liet me uren liggen omdat ze dachten dat ik de boel overdreef om aandacht te krijgen.
Ze namen bloed af, koppelden me aan een monitor, maakten een hartfilmpje, gaven me een drankje voor mijn maag en paracetamol tegen de pijn en vertelden me dat ze wachtten op de bloeduitslagen.
Het goede nieuws is dat ik een hart heb en dat het naar behoren werkt. Dus voor nu houden we het op een maagzweer. Niet zo gek waarschijnlijk, met mijn medicijngebruik. Toen ik naar huis mocht met een doos verse pillen ging het maagdrankje waarschijnlijk toch wat werken en zakte de pijn eindelijk wat af.

Nu moeten de pillen hun werk gaan doen, moet ik de NSAID’s laten liggen (oei) en mijn lijf weer op orde laten komen. Ik heb gewoon spierpijn van de spanning en de bedjes, maar alles beter dan die vreselijke pijn die me letterlijk mijn adem benam.