Leven is onlosmakelijk verbonden met de dood. En toch doen we er alles aan om ons dat niet te realiseren. Als iemand ziek is moet deze beter worden, koste wat kost soms. Maar wat als je niet meer beter kunt worden? Ben je ziek en heb je bijvoorbeeld kanker, dan is het redelijk geaccepteerd als je daar niet meer beter van wordt. Soms is het domweg te laat, de kanker te agressief of de middelen niet toereikend en soms alledrie tegelijk. Dan is het vreselijk verdrietig, maar mag je je eigen dood regisseren. 
Bij andere ziektes, zoals bijvoorbeeld depressie, is dat een heel ander verhaal. Depressie zit tussen je oren. Je moet alleen maar weer zien dat de zon ook heus voor jou schijnt en je moet niet zo somber zitten doen. Je moet naar buiten, bewegen is goed en hier, lees dit boek, dat vertelt je wel hoe het moet! 

In mijn donkerste dagen wilde ik heel graag de zon weer voelen. Ik zag haar wel, maar was ijskoud. Ik wilde wel naar buiten en ik wilde wel bewegen, maar was versteend. Versteend van verdriet, van leegte, van kilte. Je weet dat het niet ‘hoort’, welk mens wil er nou dood? De overlevingsdrang van mensen is ijzersterk, het is een instinct dat je vanaf je verwekking in je meedraagt. Hoe kan het dan zo zijn dat je dat geschenk van leven niet langer wilt en alleen maar voelt als loodzware last? 
Omdat je ziek bent. Ik denk zelfs dat je ongeneeslijk ziek bent. Of dat ik dat ben. Nee, geen zorgen. Het gaat nu goed. Ik zie de zon, ik voel de zon en dat zelfs op dagen dat ze niet schijnt. Maar dat ik dat nu kan, zegt niet dat ik niet meer weet hoe het voelde toen ik dat kwijt was. Toen ik nog leefde, maar gevoelsmatig niets had om voor te leven. Leven moet je namelijk voor jezelf willen en doen en als je jezelf zo waardeloos vindt, geen plezier, geen warmte meer vindt in dat wat je ooit leuk vond om te doen, dan is het leven verdomde moeilijk.
Met geloven in God ben ik al een tijd geleden gestopt, ik verlangde dus ook niet naar een hemel. Ik grapte altijd dat ik na mijn dood wel zou komen spoken, de geestenwereld leek me wel wat. Maar in de periode dat ik elke dag hoopte op de dood, wilde ik ook dat niet. Ik wilde gewoon niets. Hoewel bang in het donker, leek dat oneindige zwarte niets me het beste dat ik krijgen kon. 

De afloop van die depressie is bekend. Ik ben er nog. Ik durfde toen puntje bij paaltje kwam de stap niet in mijn eentje te zetten en hulp om het op een veilige en goede manier te doen, kreeg ik niet. Ik had nog niet genoeg afgezien, ik had nog niet alles geprobeerd, ik moest nog maar door met lijden in de hoop dat er dan aan het eind toch een kleurige regenboog zou wachten in plaats van zwart. 
Ik heb het gedaan, ik ben er nog. Maar die regenboog? Niet gezien. Ja, ik ben blij met hoe het nu gaat, maar als ik er toen tussenuit had kunnen gaan, dan had ik dat natuurlijk nooit geweten. Je kunt niet missen waar je geen weet van hebt. Een doordachte en bewuste keuze voor het oneindige niets kan voor jezelf dus nooit de verkeerde zijn. Het kantelpunt van depressie is niet die van de goede weg ‘het leven’ of het verkeerde pad ‘de dood’. Het is een muntje dat domweg een kant op valt. 

Mijn muntje viel op ‘leven’ en daarmee is het niet perse makkelijk geworden. Soms ben ik bang dat het weer terugkomt, dat zware gevoel van die donkere deken van depressie. Dat bedoel ik met ongeneeslijk ziek, want er is geen enkele garantie dat het blijft gaan zoals het nu gaat. Ja, ik doe mijn best. Ik sport, zorg goed voor mezelf, doe dingen waar ik van geniet, probeer voldoende te slapen, eet zo gezond mogelijk (soms zondigen mag!), maar toch weet ik dat het ook weer terug kan komen. En hoewel ik ook weet dat ik dan terug kan vechten, want ik heb me er eerder uit weten te knokken, weet ik niet of ik dat nog een keer zou kunnen. Of zou willen. Het was een loodzwaar traject. Voor mij, voor de mensen om mij heen. En als ik het niet had gedaan had ik niet geweten wat ik nu weet en had ik dus ook niets gemist.

Er zijn schijnbaar mensen die na een depressie elke dag als een cadeautje zien, zo blij en dankbaar dat zij hebben overleefd. Dat is mooi voor die mensen. Ik ben niet zo. Ik ben er gewoon nog en ik leef.