Beter? woensdag, apr 30 2014 

Beter: (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord; vergrotende trap van goed)
boven een ander uitmuntend
minder ziek
hersteld
op een manier die zich gunstig onderscheidt: ergens beter van worden eraan verdienen
(bron: vandale.nl)

En zo zijn er nog een aantal betekenissen van het woord ‘beter’. Maar deze paste het best bij wat ik hier wilde schrijven.
Ik ging de kliniek in om er beter te worden, beter in de betekenis van nummer 3 hierboven, ik wilde herstellen. Mijn leven terug, mijn gezondheid op peil en geen pijn meer.
In de kliniek probeerden ze me te leren dat betekenis nummer 2 waarschijnlijk realistischer was voor me (en voor vele anderen), maar ik denk dat ze betekenis nummer 4 misschien nog wel meer voor ogen hadden. Ik hoef niet perse beter te zijn om ‘er beter van te zijn geworden’.

Me beter voelen lijkt op het moment erg ver weg. Ik heb een begin gemaakt met erkennen dat ik ziek ben, dat ik wat mankeer. Maar nog steeds vind ik dat ik niet ziek ben als ik me vergelijk met mensen die in mijn ogen ‘echt’ wat mankeren. Mensen die een nare ziekte hebben, die last van hun hart hebben, die naar een normaal ziekenhuis gaan en daar hopelijk hersteld of op mijn minst minder ziek uitkomen.
Ik zei laatst in therapie dat het logisch was dat mensen niet zoveel rekening met mijn gezondheid houden, want ik mankeer feitelijk toch niets. Dat schoot nogal verkeerd bij mijn behandelaar, want ook met mijn ziek-zijn moest volgens haar rekening gehouden worden. En niet in de laatste plaats door mijzelf.

Maar hoe houd je rekening met jezelf als je zelf van binnen nog steeds niet overtuigd ben van je eigen diagnoses, als je niet kunt geloven dat dit echt ziek-zijn is? Hoe houd je rekening met jezelf als je blijft dromen van het schijnbaar onmogelijke?
Ja, ik kan beter worden dan nu, zeggen ze. Maar dat betekent dus niet perse dat ik dan pijnvrij en soepel door het leven zal gaan. Dat voelt nog steeds zo tegenstrijdig! Helemaal als er dan ook weer wordt gezegd dat een betere staat van mentaal welzijn eventueel, misschien zou kunnen leiden tot minder pijn en meer stabiliteit in mijn lijf. Moet en mag ik daar nou wel op hopen of moet ik me juist neerleggen bij de rolstoel, rollator en pijn?

Ik denk dat er mensen om minder al door zouden draaien en ik ken alle dooddoeners onderhand wel. Ik ben het gewoon spuugzat. Grenzen bewaken is simpelweg geen donder aan. Over grenzen gaan brengt altijd meer pijn, maar ruim binnen de grenzen blijven geeft nauwelijks verlichting en al helemaal geen garantie voor een ruimere grens de dag erna.

Het blijft een kwestie van het dag voor dag bekijken, het dag voor dag nemen. Maar laat ik daar nou net niet zo goed in zijn.

Hey jij! dinsdag, apr 22 2014 

Denk jij nog weleens aan mij? Afgelopen weekend was het alweer 10 jaar geleden.. En jij, die destijds, jaren terug, toch zo’n goede vriendin was. Denk jij nog weleens aan de leuke dingen die we deelden? En jij, collega die me zo waardevol vond, of jij, studiegenoot met wie ik zoveel samen deed. En dan nog een aantal verenigingsgenoten waarvan ik nu alle sporen bijster ben geraakt. Denken jullie nog weleens terug? Vragen jullie je ook weleens af hoe het mij nu zal vergaan? Of ben ik de enige die nog weleens terugdenkt aan het verleden? Liever wel aan de leuke dingen daaruit trouwens.

Natuurlijk zijn er ook in mijn leven nog steeds mensen waarmee ik (delen van) vroeger heb gedeeld, gelukkig wel. Maar ik ben ook van mening dat sommige mensen nou eenmaal komen en gaan, je kunt niet heel je leven alleen maar dezelfde vrienden hebben. Sommige mensen blijven bij je en bij anderen scheiden de wegen op een bepaald moment van je leven.
Soms gaat dat met een knal en soort van staat van oorlog, maar veel vaker bedenk je ineens dat je iemand al een tijd niet meer gesproken hebt. En soms vind je dat allebei jammer en is er maar één telefoontje of mailtje voor nodig om de boel weer op te pakken en soms bemerk je dat je het gebrek aan contact eigenlijk wel prima vindt en laat je het er dus maar bij.
In die gevallen ga ik er meestal maar vanuit dat de ander het ook wel prima vind, anders zou die toch wel moeite doen? Maar ergens weet ik ook wel dat dat een gevaarlijke aanname kan zijn. Als ik naar mezelf kijk, merk ik dat ik het op het moment lastig vind om contacten gaande te houden. Voor mijn gevoel heb ik maar weinig te vertellen en als ik moet vertellen hoe het met me gaat, dan weet ik niet hoe ik me daaruit moet redden.

Stel dat ik nu zo’n oude bekende tegen zou komen, volgens mij zou ik me doodschamen.. Wat doe ik nu eigenlijk? Ik loop met een rollator of stok, maar buiten mijn eigen wijk en winkelcentrum gebruik ik de rolstoel. De gebruikelijke vraag op een reünie is, volgens mij, iets in de trant van ‘En wat doe jij tegenwoordig?’ Een  antwoord als ‘Niet zoveel, want ik ben ziek,’ lijkt me nauwelijks bevredigend.

Als het contact al een tijdje wat minder is, en ik ben de eerste die contact opneemt om vervolgens te vertellen dat ik eigenlijk geen donder doe en meemaak omdat mijn lijf in staking is gegaan, dan voelt dat voor mij als vragen om aandacht. En dan ook nog met iets negatiefs, namelijk die slechte fysieke gezondheid. Helemaal niet leuk om dan weer iemand op te zoeken, dus doe ik dat maar niet.

Ambitie zaterdag, apr 12 2014 

Ik ben op het moment keihard aan het werk om weer in balans te komen. Voor mijn gevoel ben ik in de kliniek meer uit het lood geslagen dan ik ooit was, dus dat ik tijd nodig heb om weer vaste grond onder mijn voeten te voelen is misschien niet zo gek. Maar wat ik moeilijk blijf vinden is dat ik niet weet hoe die vaste grond eruit ziet.

Enerzijds mag ik het doel van weer lopen, fietsen, autorijden, werken niet uit het oog verliezen, maar anderzijds mag ik mezelf geen te grote doelen stellen. Iedereen om me heen begrijpt dat ik terug aan het werk wil, maar ze vragen me tegelijk ook om me daar nu even niet mee bezig te houden. Het verlangen, de wens naar terug op de werkvloer zijn is zo groot dat het me niet echt motiveert, maar eerder blokkeert.
Want, laat ik eerlijk zijn, ik neem natuurlijk geen genoegen met zomaar een baantje. Ik wil niet een paar uur per week de telefoon oppakken. Toen ik tijdens mijn studie invalwerk deed als receptioniste/telefoniste verbaasde ik mezelf met mijn ambitie. Het werk was prima, de collega’s leuk en het salaris mooi meegenomen, maar op dat moment realiseerde ik me voor het eerst dat ik misschien wel meer zou kunnen dan alleen de telefoon oppakken en cliënten ontvangen.

Dat ik meer kon bewees ik toen ik mijn eerste echt baan begon. Ondanks dat ik heel veel dingen heel moeilijk vond en ik achteraf gezien niet op mijn plek zat bij mijn werkgever, waren mijn opdrachtgevers wel altijd (meer dan) tevreden over me. Op de werkvloer was ik in mijn element, daar kon ik wat bijdragen! Mensen meenemen, knelpunten ontdekken, situaties analyseren en dingen veranderen. Door te luisteren kon ik al van betekenis zijn, maar door te doen kon ik ook nog echt bijdragen. Dat gevoel, het gevoel van ertoe doen, van iets bijdragen, van iets kunnen, van ergens goed in zijn, dat smaakt naar meer. Naar meer dan er nu op dit moment ooit nog mogelijk lijkt.
En dat doet pijn en maakt onzeker. Ik weet dat ik niet gelukkig word van alleen de telefoon oppakken, ik wil ook wat te zeggen hebben in hoe de telefoon wordt opgepakt en het liefst ook over wie de telefoon oppakt. Mijn dromen waren groots, voor minder dan een directiefunctie ging ik niet. Die capaciteit had ik best, dat werd me niet voor niets ook verteld en voorspeld.
Maar nu? In mijn hoofd kan ik natuurlijk nog steeds alles, maar ik zal toch rekening moeten houden met mijn lijf. Dat lijf waar ik te weinig rekening mee heb gehouden. Dat lijf dat nu al tijden protesteert door pijn te doen, door onder me vandaan te vallen en inmiddels ook regelmatig door bewegingen die ik niet onder controle heb. Dat lijf dat ik zo moeilijk vind, maar wat toch echt ook een heel belangrijk deel van mij is.
Het gaat om het totaalpakket, mijn hoofd kan nog zoveel kunnen en willen, ik moet mijn lichaam er ook mee naartoe kunnen nemen. Dus is er nog veel werk aan de winkel om te kijken of ik tot één geheel kan komen, lichaam en hoofd. Directeur worden van mezelf, van mijn totale zelf, een geheel nieuwe ambitie.

Dankjewel woensdag, apr 2 2014 

Toon Hermans schreef het al in het gedicht Vriend:

‘als je iemand hebt
die alles met je deelt
de tafel en het bed
één die nooit verveelt
als je iemand hebt
die al je zorgen heelt
weet je wat dat zeggen wil
weet je wat dat scheelt? 

je hebt iemand nodig
stil en oprecht
die als het erop aan komt
voor je bidt of voor je vecht
pas als je iemand hebt
die met je lacht en met je grient
dan pas kun je zeggen:
‘k heb een vriend’

En ik denk dat ik inmiddels best weet wat dat scheelt, behalve dan dat mijn allerbeste vriend niet heel stil is (maar gelukkig wel oprecht), ben ik blij en gelukkig met mijn man. Man ja, ook al zijn we niet getrouwd. De eerste keer dat ik hem zichzelf zag scheren vond ik hem al ‘mijn man’, al heb ik hem lang gekscherend vriendje genoemd om het allemaal maar niet zo serieus te laten zijn. Want zo serieus als we inmiddels zijn, zijn we helemaal niet begonnen. Hij veegde me op van de dansvloer toen ik onderuit ging op een feestje (deed ik toen dus ook al) en maakte me in een lastige tijd weer eens onbezorgd en heel hard aan het lachen.

En nu zijn we alweer 9 jaar bij elkaar en daar ben ik gelukkig mee. Taxichauffeurs vragen me regelmatig of ik nog bij mijn ouders woon, maar als ik vertel dat ik samenwoon krijgt mijn man meestal alle credits. De heren zien het zelf blijkbaar niet zitten om met iemand samen te leven die hulp nodig heeft en heel veel dingen niet (meer) kan, of dat nou tijdelijk is of permanent. En hoewel ik weet dat ik dankbaar en blij moet zijn, maakt het me ook heel verdrietig en klein om dat zo regelmatig te horen.
Want ik hoop toch oprecht dat hij ook gelukkig met mij is en dat ik, ondanks de beperkingen en het gedoe, meer ben dan die beperkingen en dat gedoe. Ik voel me al zo vaak tekortschieten; als vriendin voor mijn vrienden, als ruiter voor mijn paard, als vrouw voor mijn man, maar bovenal als zelfstandig mens.
Natuurlijk ben je als zelfstandig volwassen mens nog steeds wel dankbaar in je leven (dat hoop ik tenminste), maar de keren dat ik ‘dankjewel’ zeg in een week zijn niet op één hand te tellen. Bedankt voor het op tijd zijn met de taxi, bedankt voor het vragen wat ik wil drinken en brengen daarvan, bedankt voor het doen van de was/boodschappen/kattenbak, bedankt voor het helpen met mijn paard. Al is het eigenlijk vooral een stilzwijgend bedankt omdat je me niet hebt laten vallen.

Maar soms, en ik wilde stiekem dat dat vaker was, ben ik die dankbaarheid helemaal zat! Want ik mag toch hopen dat ik meer ben dan die zieke vriendin of zieke vrouw. Ik mag toch hopen dat ook ik credits verdien, gewoon omdat ik ben wie ik ben en doe wat ik kan doen. En natuurlijk wilde ik zelf ook dat ik meer kon en meer deed. Natuurlijk wil ik al die hulp helemaal niet nodig hebben, maar ik ben toch wel meer dan hulpbehoevend en beperkt?
Ja, ik zit soms bij de pakken neer, zie het soms niet zitten en gedraag me soms onuitstaanbaar, maar dat is heus niet voorbehouden aan mensen die ziek zijn. Ieder mens heeft zijn mankementen, iedereen heeft zo zijn of haar buien en iedereen verdient het om zo nu en dan gewoon een oprecht en gemeend ‘dankjewel’ te horen.