Een tijdje geleden zat ik bij mijn huisarts. Uitgeput, boos, gefrustreerd en ontzettend verdrietig. Ik vertelde haar dat mijn behandelaren vonden dat ik niet uitzichtloos zou lijden en daarom niet in aanmerking kwam voor euthanasie. Eigenlijk wilde ik dat mijn huisarts hen ongelijk zou geven, ik wilde echt niet meer. De pijn en beperkingen maakten me aan het eind van mijn Latijn. De angst voor ‘later’ was omgeslagen in angst voor morgen. Elke dag weer voelde ik de teleurstelling van een nieuwe dag bij het eerste wakker worden. De stress om alles niet wat niet meer (goed) lukte was me volledig boven mijn hoofd gegroeid.
Ik wilde niet meer denken, ik wilde niet meer voelen, ik wilde niet meer positief moeten zijn, maar nog minder wilde ik aan de mensen dicht om me heen laten merken dat er geen greintje positiviteit meer in mij zat. Dus dan maar dood, want dan hoefde ik niet meer te doen alsof en had niemand er meer last van dat ik deed alsof.
Want ik besefte me heus wel dat mensen last van me hadden, ik wist heus wel dat ik onredelijk was en nog een graadje (of 5) erger uit de hoek kwam dan anders. En dat was heus niet expres, maar het lukte me niet meer. Het bevestigde voor mezelf ook alleen maar dat het beter was om er een eind aan te maken. Want dat ik last had van de pijn was één ding, dat anderen om mij heen ook last kregen van mijn pijn was toch wel een teken dat mijn plan om aan de pil van Drion te komen helemaal zo gek niet was.

Ik schrijf nu deze blog, dus het is duidelijk wat de mening van mijn huisarts was. Nog nooit eerder was ze het zo uitgesproken eens geweest met mijn behandelaren. En omdat vreemde(re) ogen ook mij dwingen besloot ik gehoor ik te geven aan de opdracht waar mijn psycholoog al een tijdje mijn medewerking voor vroeg. Ik ging een crisisplan schrijven, een suïcide-preventie plan.
Volgens mijn huisarts zou het helpend kunnen zijn om die donkere gedachten in mijn hoofd te verhelderen. Want hoe somber ik het leven ook inzag, ik weigerde (en nog steeds) mezelf depressief te noemen. Ik had namelijk ook heus nog wel plezier in dingen, zag heus ook wel het mooie, maar voelde me er vervolgens zo schuldig over dat ik al dat mooie niet meer wilde, dat de gedachte aan de dood een soort van kalmerend werkte.

Of het door het opschrijven kwam, of doordat ik nu in elk geval op een paar plaatsen eerlijk was geweest over mijn wanhoop, ik heb het gevoel dat ik langzaam weer wat uit de put aan het kruipen ben. Eén van de dingen die in dat plan staan is dat ik zelf zal moeten aangeven hoe het met me gaat. Oók als het niet goed gaat. En dat was nou net één van de redenen waarom ik ooit deze blog begonnen was. Maar in de duisternis van mijn eigen donkere gedachten durfde ik helemaal niet meer op te schrijven hoe het met me ging. Ik werd te bang voor de reacties, dat mensen het alleen maar zouden zien als schreeuw om aandacht, terwijl ik liever geen aandacht wilde, zodat ik kon bevestigen dat mensen mij net zo stom vonden als ik mezelf vond. Daarnaast weet ik ook heus wel dat dit geen makkelijk onderwerp is, niet makkelijk voor anderen, maar nog altijd het minst makkelijk voor mij. Ik ben niet trots op mijn eigen gedachten, maar goed, eigenlijk vind ik ook oprecht dat ik niets heb of zelf heb bereikt om trots op te zijn. Ik heb geen spectaculair leven, geen spannende doelen, wensen of dromen. Een dag zonder pijn zou fijn zijn, maar tegelijkertijd ook beangstigend, want stel dat die dag er ooit zal komen, hoe moet het dan de dag erna?

Afgelopen week heb ik aan mijn psycholoog gevraagd of we het verleden alsjeblieft kunnen laten rusten en of ze me kan helpen met mijn angst voor morgen. Want van het maken van een crisisplan heb ik in elk geval al één ding geleerd. Ik spring blijkbaar toch niet. Ik wil pijnloos, op mijn manier de wereld uitstappen en gegarandeerd mijn ogen niet meer open hoeven doen. Die kans is het grootst als ik voor een trein loop (of van een gebouw spring, maar zie met mijn kreupele lijf maar eens zonder hulp over een balustrade te klimmen). Met een man die verzot is op spoor en treinen, een zus met heel veel plezier in haar werk als conducteur en een beetje compassie voor mijn medemens die hier de gevolgen van zouden moeten opruimen,  is die treinenoptie dus geen optie. Zó helder ben ik altijd nog wel geweest.
Mijn hoop was gevestigd op een euthanasieverzoek. Ik zou me nog tot de levenseindekliniek kunnen wenden, maar zij zullen eerst informatie inwinnen bij mijn huidige behandelaars en het wellicht (die kans is groot) met hen eens zijn. En daarbij schreef ik het al, ik spring blijkbaar niet. Dus als ik toch niet spring, zou ik het dan makkelijker voor mezelf kunnen maken en mijn wens naar het eeuwige niets niet wat uit kunnen stellen? Zouden mijn dagen niet makkelijker worden als ik niet meer minstens zes keer per dag denk dat ik liever én beter dood zou zijn? Dat moet ik nu een kans gaan geven, het gezegde zal hopelijk niet voor niets ‘de dood of de gladiolen’ zijn.